Ik heb al een tijd niet meer geblogd. Jos plaatst zelfs een noodkreet: waar blijft aflvering 67? Hier is-ie, Jos! Het is de Eerste Utrechtse plandelweek en onze Terwijde groep gaat woensdag met zes mensen op pad om het Waterwinpark van zwerfvuil te ontdoen. We verzamelen voor het Buurtcentrum Terwijde. Anton de Plandelman, initiatiefnemer van deze plandelweek, komt ons aanmoedigen en deelt mooie plandelhandschoenen uit. Als we klaar staan om te gaan, komt een groepje jongeren langsgelopen. Een van ons vraagt of ze mee willen doen, waarop een van de jongens demonstratief op de grond spuugt. Niet iedereen is dus even enthousiast. Als we terugkeren, brengen sommigen een lachgascilinder mee, anderen scoren flesjes en blikjes met statiegeld (kassa!), en we rapen veel filters van sigaretten op, zo ongeveer de ergste plasticsoort, die uiteindelijk uiteenvalt in miljarden kleine plastic vlokjes en nooit meer vergaat. Mijn enthousiasme voor het plandelen staat in rechtstreeks verband met mijn toenemende afkeur van het verdienmodel dat nog steeds gangbaar is in dit land (en de wereld): gebaseerd op winstmaximalisatie, zoveel mogelijk consumptie, zonder rekening te houden met de gevolgen voor mens en omgeving. In de krant lees ik dat de BBB een oproep van Drentse huisartsen te stoppen met de lelieteelt in Wapserveen lekker naast zich neerlegt. Het toegenomen aantal gevallen van Parkinson bij ouderen en leukemie bij kinderen is voor hen geen reden om het verdienmodel van de leliekwekers ter discussie te stellen. Schandalig.
De volgende dag fiets ik alweer naar basisschool Op de groene alm in Leidsche Rijn. Samen met Ben, de Coach ga ik daar een les verzorgen over afval. Ik ben Bens assistent bij de kleutergroepen maar mag ook zelf stukjes van de les van hem verzorgen. Hier begint mijn onderwijshart hard te kloppen. Ben is een Utrechter met een gouden hart die aan de hand van demonstratiemateriaal aan kinderen duidelijk maakt hoe ze afval moeten scheiden en hen bewust maakt wat ze zelf kunnen doen. Een van de dingen die ik er leer is dat Utrechtse stadseenden een leeftijd van 2 jaar bereiken. Op het platteland (hoe heet het platteland in heuvelachtige gebieden eigenlijk?) is dat tussen de 25 en 30 jaar. Dat komt voornamelijk door het plattelandsdieet: gras, kikkers en waterplanten. Stadseenden eten brood en dat kan er niet meer uit. Zij worden lui, ziek en gaan dood. Dus de kleuters die we spreken, raden we af om nog eendjes te voeren. Lijkt schattig, maar is desastreus. Die arme kinderen zullen nog een hele strijd moeten voeren met hun opa’s en oma’s, die dit allemaal heel verantwoord gedrag vinden. Ben laat de kinderen aan de hand van demonstratiemateriaal zien hoe ze hun afval kunnen scheiden. Een van de kleuters kent het woord plasticsoep al. In een van de klassen zit een jongetje van naar schatting 6 jaar naast mij. Hij wipt met zijn voeten, zit op het puntje van zijn stoel met zijn vuist gebald. Als hoogopgeleid psycholoog denk ik direct aan ADHD. Gelukkig zie ik dat hij zijn vuist in zijn kruis heeft en prevaleert het gezond verstand. ‘Moet je plassen?’, vraag ik. Hij knikt heftig. ‘Ga maar even plassen.’ Dat doet hij.
Voor mij zijn Bens lessen ook leerzaam: pizzadozen mogen vanwege het vet niet bij het oud papier, potjes van pindakaas moeten apart van het deksel. En als we vis eten, eten we ook plastic: een creditcard per week. Het wordt mij steeds duidelijker dat we er een enorme rotzooi van hebben gemaakt. Dat kun je ons individueel aanrekenen, maar het is helaas ook een ernstige systeem- en waardenfout. Vrijheid blijheid gaat niet meer op. Ik begin medelijden te krijgen met de kleuters die wij zo’n wereld met PFAS en pesticiden nalaten. Ik radicaliseer. En terecht.
Diezelfde week ga ik met mijn zoon lunchen in Utrecht. Hij groeit ook in deze wereld op, die hij mooier probeert te maken met allerlei knutselwerkjes. En die geleid wordt door politici die denken dat we nog wel even door kunnen gaan met fossiele brandstoffen en uitputting van de aarde. Nee, vrolijker ben ik er niet op geworden. Onbegrijpelijk voor mijn zoon zie ik in verfspetters op een betonnen muur een abstracte foto die ik zelf mooi noem:
Hij vindt het maar raar. En eigenlijk is het ook wel raar dat ik in iets rommeligs of smerigs iets moois zie. Het ongewone zien in het gewone, is mijn bijbehorende fotografische visie. Ik compenseer het misschien door zwerfvuil op te ruimen. Probeer ik iets positief te maken dat negatief is?